“Wil jij nu dan je tekst voorlezen?,” vraag ik terwijl ik opkijk naar de deelnemer aan het andere eind van de tafel. Voor me ligt mijn telefoon; om de tijd in de gaten te houden, en om af en toe een didactische timer in te stellen. Blijkbaar heb ik de home-knop geraakt, en Siri schettert door de ruimte: “Sorry, Trees, ik héb niets om voor te lezen”, met pauzes van de duur van een komma tussen sorry en Trees, en tussen Trees en ik. Statig.
Afgelopen winter bood de Haagse Kunstenaarsorganisatie Stroom een workshopreeks aan voor kunstenaars die beter wilden leren schrijven. Wegens grote belangstelling plande Stroom twee reeksen: eentje op de dinsdagavond, en eentje op de zaterdagmiddag. Ik was de docent, en ontmoette twee groepen hardwerkende mensen. Twee groepen met elk een eigen atmosfeer, en eigen vragen, talenten en blokkades.
Voor mij was het een buitenkansje om met deze groepen kunstenaars mijn vernieuwde aanpak uit te proberen. Inmiddels zie ik dat poëzie een tussenruimte kan zijn, waarin de relatie met taal kan veranderen. Het grote verhaal daarachter staat in mijn essay Poëzie als Tussenruimte“. De vraag naar de praktische toepasbaarheid & haalbaarheid test ik inmiddels keer op keer – in steeds weer andere groepen; jong en oud, laaggeletterd of hoog opgeleid. Ik kom hier zeker op terug.